Dit interview is oorspronkelijk gepubliceerd in September 2020 als blog tekst op locatie.hansroels.be, een Nederlandstalige blog over in situ en locatiespecifieke klankkunst. HR staat voor Hans Roels, die het interview afnam.
-- -- --
Interview met Erik Woltmeijer van Waterlanders
Waterlanders is een Nederlands, multidisciplinair collectief dat voorstellingen voor specifieke gelegenheden en locaties maakt. Dans, beeldendende kunst en de omgeving zijn terugkerende ingrediënten in hun performances. Muziek en klank spelen vaak een hoofdrol, zeker in vergelijking met andere straat- en locatietheaters.
Zo zit in Oorkest (2014) een deel van het publiek geblinddoekt en krijgt verschillende muzikale voorwerpen in de handen. Andere voorstellingen zijn The Waste Land (2005) naar een gedicht van T.S. Eliot met scenes rond en binnen een boerderijschuur en het recentere Eindgebruiker (2019) waarin technologie en vuur onder de loep genomen worden.
Sinds de oprichting is componist-muzikant Erik Woltmeijer lid van dit collectief. In mei 2020 had ik een interview met hem via een video call.
The Waste Land (foto: Uri Rapaport )
HR: Wat was voor jou en de andere Waterlanders de oorspronkelijke inspiratie om 15 jaren geleden te beginnen met locatiespecifieke performances? Weet je nog over welke figuren en performances jullie enthousiast waren?
EW: Echt het buiten-spektakel-theater van Dogtroep en dat soort clubs. Dat is iets dat ons allemaal direct aansprak. Ik ging in die tijd veel naar dat soort groepen toe om te kijken. Verder waren we in Wageningen neergestreken in een leegstaand zwembad dat niet meer werd gebruikt. Daar hebben we een voorstelling gemaakt en daarna zijn we daar gewoon blijven hangen omdat we vergeten waren om de sleutel terug te brengen (lacht). We hebben daar uiteindelijk vier jaar of zo gezeten, dat was onze locatie. Dus het was heel logisch om in huis dingen te doen die met die plek te maken hadden, zeker omdat die zo veel impact had. Er waren heel veel mensen die het leuk vonden om in zo′n groot, leegstaand zwembad binnen te kijken. We hebben daar ook een aantal routes doorheen gemaakt. Vanuit die locatie groeide logischerwijs een praktijk om ook daarbuiten op een locatie-achtige manier met theater te werken.
HR: Wat is voor jou het voornaamste verschil tussen jullie recente performances en die van de eerste vijf jaren? Of is er geen verschil?
EW: De allereerste producties die we maakten waren heel groots, ze vergden heel veel en lang werken, toen doken we er echt helemaal in. Ik weet nog toen we de eerste keer op het Oerol festival speelden, waren we 13 weken op locatie bezig met voorbereidingen; de boel werd helemaal verbouwd. Uiteindelijk nodig je mensen helemaal uit in je eigen wereld. In de loop van jaren hebben we aan voorstellingen gewerkt om ze makkelijker en sneller te kunnen doen. Uiteindelijk is onze laatste voorstelling Eindgebruiker zelfs verplaatsbaar geworden. Vroeger hadden we toch locatievoorstellingen die je helemaal ter plekke opbouwt. Je speelt en dan is het klaar en houdt het op. De andere performancegroepen op festivals gingen dan gewoon naar het volgend festival maar wij niet.
HR: Je sprak daarnet over de invloed van straat- en spektakeltheater maar de meeste van jullie performances - zeker van de voorbije 10 jaren - hebben niet zo′n hoog spektakelgehalte vind ik.
EW: Zeker, wij zoeken het veel meer in de poëzie. Hoe heerlijk is het om een voorstelling gewoon buiten te doen en je te verhouden tot de omgeving en het weer. Wat ons aantrok in die buitenspektakels is dat je niet met een leeg vel of een zwarte doos begint, maar dat er van alles is in de wereld en die werelden zijn echt, echter dan een kartonnen decor. Die fascinatie hebben we meegenomen van de buitenspektakels en we hebben daar natuurlijk onze eigen richting in gevonden.
HR: Een liefde voor wereldse, natuurlijke dingen en een voorkeur voor heel tastbare, grijpbare elementen is herkenbaar in jullie producties, nee?
EW: Ja, we hebben allemaal aan de universiteit in Wageningen gestudeerd. Van daaruit speelt het onderzoekende, het wetenschappelijke, het stoffelijke een belangrijke rol. We gaan dus vaak met een voorwerp of gegeven aan de slag, bekijken dat van alle kanten en bouwen van daaruit een inhoud op.
HR: Het is een soort veldonderzoek, geen laboratoriumonderzoek.
EW: Ja, ja, dat spreekt altijd wel aan. Wat we doen is eigenlijk allemaal eenvoudig, wij gebruiken geen technologische hoogstandjes of weet ik veel. Het moet altijd zo zijn van: een stuk hout, een stuk ijzer. Het is een ruwe poëzie waar we naar op zoek zijn.
Oorkest
HR: Wanneer is een performance voor jou geslaagd en word je er gelukkig van?
EW: Het belangrijkste vind ik dat de muziek ook zijn eigen verhaal heeft binnen het totaal, dat de muziek op zichzelf klopt en zich verbindt tot de inhoud en ook tot de omgeving, dan ben ik echt helemaal blij. Het belangrijkste is dus dat de muziek niet alleen ondersteunend is voor het hoofdverhaal -wat je natuurlijk vaak hebt- maar ook dat de muziek een eigen verbindende rol kan hebben. Ik vind het zelf ook mooi als ik de muziek thematisch kan laten terugkomen, zodat het eigenlijk ook één stuk op zichzelf wordt, van begin tot einde, dat je voelt dat de hele muziekscore samenhangt als een sonate of een concert…
HR: Kun je concrete voorbeelden geven van performances die volgens jou heel goed in elkaar zaten en goed werkten?
EW: Ja, onze oude Waste Land voorstelling. Daar heb ik een thema gemaakt die op verschillende plekken en met verschillende instrumenten terugkwam, ook met wisselende intenties. De ene keer werd het gezongen, de andere keer gespeeld op een instrument, of het kwam terug in de achtergrond met iets anders erover heen. Dan wordt het één mooi geheel.
HR: Bij Waterlanders werken niet alleen muzikanten maar ook dansers, visuele kunstenaars en theatermakers samen. Hoe verschillend is zo een samenwerking en performance van een concert met louter muzikanten?
EW: Het mooiste is als het allemaal verweven is en het eigenlijk één muziekstuk wordt. De ene doet dat in beweging, of in vormgeving, of in tekst, en al die lijnen samen vormen zeg maar het orkest. Dat je de lijn die je met muziek inzet laat overnemen door andere bewegingen is natuurlijk het mooist, want dan wordt het echt één ding.
HR: De andere leden van Waterlanders staan ook heel erg open voor muziek, klank, opbouw en timing?
EW: Ja, in die zin zijn we allemaal muzikanten, soms voelt het ook wel als een bandje. In een muziekvoorstelling als Oorkest bijvoorbeeld merk je inderdaad dat je met klanken een opbouw kan maken samen met het publiek, en daar het theatrale als een soort muzikaal onderdeel bij kan betrekken.
W8cht
HR: Na 15 jaren samenwerking zijn jullie natuurlijk heel goed op elkaar ingespeeld.
EW: Jazeker, dan weet je gewoon: dat komt wel goed. Maar ook als we er nieuwe mensen bij halen, wil ik die allemaal als muzikant inzetten. Ik bedoel: als muzikant hoef ik zelf niet te gaan dansen of zo maar ik kan wel iets verplaatsen of een aanwezigheid zijn, zodat je ook echt ziet: we doen dit met zijn allen. Het is dus niet van: jij hebt jouw plekje voor wat jij goed kan en verder bemoei je er niet mee. Ik vind het het mooiste als iedereen onderdeel is van die wereld die je creëert met elkaar en liefst ook het publiek daar actief onderdeel van laat zijn.
HR: Een klein deel van jullie producties zijn installaties maar het merendeel zijn performances op een outdoor locatie of een niet-artistieke plek waar jullie actief iets doen. Hoe belangrijk is dat actieve element?
EW: Dat is gewoon leuk om te doen, om ook die interactie met je publiek te hebben. Echt interactief theater hoeft het voor mij niet te zijn, maar het is natuurlijk wel zo dat als je je publiek een rol geeft dat ze zich nog meer overgeven, of dat ze zich nog meer deelgenoot voelen van wat jij ze wilt vertellen. We maken vaak wandelroutes voor het publiek, dus die actieve rol begint al met het zich verplaatsen doorheen je stuk. Als de mensen stoppen met lopen, dan houdt het stuk op. In Eindgebruiker hadden we een scene - de kleitafel - waarin je als publiek ontvangen werd en dacht: ow! we gaan nu een workshop kleien doen. Iedereen krijgt een stukje klei en als opdracht: maak maar een poppetje. Dit doet zo veel, iedereen is met zijn handen bezig. Als je het publiek dan mee hebt, dan kan je ze echt aan de hand meenemen naar waar je naar toe wil. Uiteindelijk werd dat een scene over waar je naar toe wil met de wereld en allerlei technologische oplossingen. Eerst moesten ze elkaar kleien, dat was alleen maar grappig, daarna een windmolen en zonnepaneel, en toen was er te weinig klei. De problemen werden heel erg fysiek gemaakt.